HISTORIE VAN DE GEREFORMEERDE KERK BRUINISSE
Het kerkje onder d'n diek
'Het kerkje aan den dijk in vroegere jaren'
Mevr. Wiebrens - Beekman, gedateerd juli 1992
Wat is er in de loop der tijden veel veranderd op kerkelijk gebied, wat is alles veel minder geworden. Volle kerken zoals in mijn jeugd treft men nergens meer aan.
Enkel de mensen van Reformatorische kerken houden nog vast aan de oude gewoonte, om twee keer per zondag naar de kerk te gaan.
Dat was in vroeger jaren maar heel gewoon, het was op de zondagen twee keer per dag naar kerk en of je zin of geen zin had, je werd er verwacht.
Als je als kind drie jaar was werd je door je ouders mee genomen. Zelf weet ik er alles van, thuis blijven was er niet bij. Alle mensen die konden gingen naar de kerk, 's morgens de mannen en 's middags de vrouwen. Om de beurt moest er op de kinderen die nog thuis waren gepast worden. Want de meeste mensen hadden een groot gezin acht tot tien inderen was maar heel gewoon.
En mensen die geen of al grotere kinderen hadden, dachten er niet over eens een keertje zonder reden thuis te blijven. Van kinds af aan werd je met de kerk groot gebracht, je kende er alle mensen van groot tot klein met naam en toenaam. Elke zondag zaten dezelfde mensen op dezelfde plaatsen jaar in jaar uit.
Gereformeerde mensen hadden een hechte band met elkaar, door kerk en catechisatie bezoek was het als het ware één grote familie.
Je ging later als jonge mensen met elkaar om en trouwden meestal met elkaar, want een jongen of meisje dat met iemand uit een andere kerk trouwden kwam maar zelden voor. Als het wel gebeurde was daar heel wat aan vooraf gegaan, je moest maar een jongen of meisje van je eigen kerk nemen werd er dan gezegd en je kon het er mee doen, al ging die vlieger niet altijd op.
Hoe de Gereformeerde kerk in Bruinisse is ontstaan, is door mijn moeder, die een dochter van één der oprichters was verteld. Ik weet er zodoende het één en ander vanaf en wat ik zomaar voor de aardigheid en voor tijdverdrijf heb opgeschreven.
Mevr. Wiebrens - Beekman, gedateerd juli 1992
Wat is er in de loop der tijden veel veranderd op kerkelijk gebied, wat is alles veel minder geworden. Volle kerken zoals in mijn jeugd treft men nergens meer aan.
Enkel de mensen van Reformatorische kerken houden nog vast aan de oude gewoonte, om twee keer per zondag naar de kerk te gaan.
Dat was in vroeger jaren maar heel gewoon, het was op de zondagen twee keer per dag naar kerk en of je zin of geen zin had, je werd er verwacht.
Als je als kind drie jaar was werd je door je ouders mee genomen. Zelf weet ik er alles van, thuis blijven was er niet bij. Alle mensen die konden gingen naar de kerk, 's morgens de mannen en 's middags de vrouwen. Om de beurt moest er op de kinderen die nog thuis waren gepast worden. Want de meeste mensen hadden een groot gezin acht tot tien inderen was maar heel gewoon.
En mensen die geen of al grotere kinderen hadden, dachten er niet over eens een keertje zonder reden thuis te blijven. Van kinds af aan werd je met de kerk groot gebracht, je kende er alle mensen van groot tot klein met naam en toenaam. Elke zondag zaten dezelfde mensen op dezelfde plaatsen jaar in jaar uit.
Gereformeerde mensen hadden een hechte band met elkaar, door kerk en catechisatie bezoek was het als het ware één grote familie.
Je ging later als jonge mensen met elkaar om en trouwden meestal met elkaar, want een jongen of meisje dat met iemand uit een andere kerk trouwden kwam maar zelden voor. Als het wel gebeurde was daar heel wat aan vooraf gegaan, je moest maar een jongen of meisje van je eigen kerk nemen werd er dan gezegd en je kon het er mee doen, al ging die vlieger niet altijd op.
Hoe de Gereformeerde kerk in Bruinisse is ontstaan, is door mijn moeder, die een dochter van één der oprichters was verteld. Ik weet er zodoende het één en ander vanaf en wat ik zomaar voor de aardigheid en voor tijdverdrijf heb opgeschreven.
De reden is dat ik nu niet meer naar de kerk kan gaan en zondags aan de kinderen vraag: waren er veel mensen in de kerk en dan soms te horen krijgt; het waren er maar een goeie veertig. En dan ga je terug denken aan het mooie kerkelijk leven van vroeger jaren, van de mensen die met inzet vochten voor het kerkje dat hun zo goed en vertrouwd was en waar ze alles voor over hadden.
Na de doleantie kreeg door samenwerking van diverse gemeenteleden ook Bruinisse een eigen Gereformeerde kerk. De grond ervoor werd door de familie van den Berg aan de Noorddijk beschikbaar gesteld, in 1904 werd de eerste steen gelegd.
Er ontstond een bloeiend Gereformeerd en kerkelijk leven, waar aan veel bekende families de eerste stoot aan hebben gegeven. Voor zover ik dit van mijn ouders en familie en later uit eigen ondervinding weet geef ik dit door.
De oprichters van de kerk waren o.a. de families: Wouter van den Berg en Dingeman van den Berg; oester-en mosselschippers, Leen Muller; schipper, Marinus Zoeter; hotelhouder, Gabriël de Waal en een slager die van As heette. Meer weet ik er niet, maar het zullen er vast wel meer geweest zijn die er hun schouders onder hebben gezet.
Het waren dus wel de pioniers van de oude garde. Ik zelf heb deze mensen niet gekend, dan alleen mijn grootvader, maar de mensen die na hun kwamen allemaal wel.
In hun tijd was de kerk tot in de laatste hoekjes bezet, er waren ongeveer 300 zitplaatsen, later na de februari ramp in 1953 is de kerk verbouwd tot ongeveer 200 zitplaatsen en nu in deze tijd zou het met nog minder toe kunnen. Het kerkbezoek in de meeste kerken is jammer genoeg terug gelopen.
Kerkeraads leden
Dingeman van den Berg (den dikken Dies), Dingeman van den Berg (den dunnen Dies), Jan van der Wal, Johannes de Waal, Jan Fokker, Engel van Veen, Kees Ketting.
Dit waren de mensen die vele jaren met hun werk als ouderling en diaken de kerk dienden. Van verplicht aftreden was geen sprake, ze waren door de gemeente gekozen en in het ambt bevestigd, daar hielden zij zich aan tot ziekte, ouderdom of overlijden er een einde aan maakte
Ze waren getrouw tot in de dood.
Het dagelijks leven van die mensen:
Dingeman van den Berg, niet anders bekend dan den dikken Dies was een bekend mens in Bruinisse. Het was een deftig uitziend man wat kort van stof maar goed van aard. Als kind was ik een beetje bang van hem, omdat ik elke week op zijn kantoortje moest zijn, om het zendingsbusje te halen, waar Dirkje de Waal en ik elke week mee rond gingen.
Hij was getrouwd en had twee zonen Jan en Wout. Jan is dokter in Goes geworden en was met zijn nichtje Maatje de Waal getrouwd.
De tweede zoon was Wout, die de meesten van ons nog gekend hebben als burgemeester van Bruinisse. Van zijn groot gezin behoort alleen zijn dochter Corry en zoon Jan met zijn vrouw Cornelia Oranje en schoondochter Lena Muller nog aan ons kerkje toe.
De andere Dingeman van den Berg, een neef van de eerste, bekend als den dunnen Dies, zat ook in de kerkeraad en ook hij had een groot gezin, maar geen van al die kinderen en kleinkinderen behoren nog toe aan de Gereformeerde kerk.
Dan was er mijn opa Marinus Zoeter, in zijn gezin waren er dertien kinderen, waar van mijn moeder de jongste was, met hun aanhang waren ze allen Gereformeerd. Van hun familie ben ik nog alleen over, maar mijn kinderen en kleinkinderen vormen nu weer een nieuwe generatie.
Ook een jarenlang trouwe ouderling was broeder Johannes de Waal, ook genaamd Johannes van Maatje. Rustig ging hij zijn gang en wat was het altijd gezellig om er te komen, heel vaak ben ik er in huis geweest omdat zijn dochter Dirkje mijn vriendin was. Ze hadden een groot gezin maar ook van die familie is enkel de 90 jarige Dirkje van der Sluis- de Waal nog over. Alle andere kinderen en kleinkinderen zijn overleden of naar elders vertrokken, ja, zo gaat dat in het leven.
Vele uren heb ik als kind op de cathecesatie, en later op de meisjes- en vrouwenvereniging er door gebracht.
Later als vrouw van de koster heb ik er met mijn man (die bijna 20 jaar koster is geweest) vele uren in vertoefd en met lust en liefde hebben we samen dit werk in en voor de kerk gedaan en het is een stukje van ons leven geworden.
Na zijn overlijden in 1976 is mijn man in de consistorie kamer opgebaard en van uit zijn geliefd kerkje begraven. Wij als oudere mensen waren tevreden met het oude kerkje, ook toen het na de oorlog is verbouwd, want het was ons goed en vertrouwd.
Maar de jongere mensen van nu hebben andere plannen en ideeën. Zij vinden het goed zoals het nu is, ja, elke tijd heeft zijn eigen bekoring. Het is alleen te hopen dat er meer gebruik van de kerkdiensten zal worden gemaakt, als deze gehouden geworden. Het weinige kerkbezoek is ook een teken des tijds.
Uit herinnering aan de vroeger jaren opgeschreven, misschien aardig om te lezen voor het nageslacht, te weten zo was het vroeger in het kerkje an den diek (an den diek)
Jeugd- en kerkelijk leven
Zonder mankeren moest de jeugd elke week naar de vraagkerk of (cathecesatie), in de consistorie naast de kerk, daar was geen ontkomen aan. Je ging er heen als je de leeftijd van tien jaar had, tot de tijd dat je belijdenis deed (maar dat deed men niet altijd.)
We waren zo zwaar opgevoed dat veel jonge mensen er de moed niet toe bezaten.
Na de doleantie kreeg door samenwerking van diverse gemeenteleden ook Bruinisse een eigen Gereformeerde kerk. De grond ervoor werd door de familie van den Berg aan de Noorddijk beschikbaar gesteld, in 1904 werd de eerste steen gelegd.
Er ontstond een bloeiend Gereformeerd en kerkelijk leven, waar aan veel bekende families de eerste stoot aan hebben gegeven. Voor zover ik dit van mijn ouders en familie en later uit eigen ondervinding weet geef ik dit door.
De oprichters van de kerk waren o.a. de families: Wouter van den Berg en Dingeman van den Berg; oester-en mosselschippers, Leen Muller; schipper, Marinus Zoeter; hotelhouder, Gabriël de Waal en een slager die van As heette. Meer weet ik er niet, maar het zullen er vast wel meer geweest zijn die er hun schouders onder hebben gezet.
Het waren dus wel de pioniers van de oude garde. Ik zelf heb deze mensen niet gekend, dan alleen mijn grootvader, maar de mensen die na hun kwamen allemaal wel.
In hun tijd was de kerk tot in de laatste hoekjes bezet, er waren ongeveer 300 zitplaatsen, later na de februari ramp in 1953 is de kerk verbouwd tot ongeveer 200 zitplaatsen en nu in deze tijd zou het met nog minder toe kunnen. Het kerkbezoek in de meeste kerken is jammer genoeg terug gelopen.
Kerkeraads leden
Dingeman van den Berg (den dikken Dies), Dingeman van den Berg (den dunnen Dies), Jan van der Wal, Johannes de Waal, Jan Fokker, Engel van Veen, Kees Ketting.
Dit waren de mensen die vele jaren met hun werk als ouderling en diaken de kerk dienden. Van verplicht aftreden was geen sprake, ze waren door de gemeente gekozen en in het ambt bevestigd, daar hielden zij zich aan tot ziekte, ouderdom of overlijden er een einde aan maakte
Ze waren getrouw tot in de dood.
Het dagelijks leven van die mensen:
Dingeman van den Berg, niet anders bekend dan den dikken Dies was een bekend mens in Bruinisse. Het was een deftig uitziend man wat kort van stof maar goed van aard. Als kind was ik een beetje bang van hem, omdat ik elke week op zijn kantoortje moest zijn, om het zendingsbusje te halen, waar Dirkje de Waal en ik elke week mee rond gingen.
Hij was getrouwd en had twee zonen Jan en Wout. Jan is dokter in Goes geworden en was met zijn nichtje Maatje de Waal getrouwd.
De tweede zoon was Wout, die de meesten van ons nog gekend hebben als burgemeester van Bruinisse. Van zijn groot gezin behoort alleen zijn dochter Corry en zoon Jan met zijn vrouw Cornelia Oranje en schoondochter Lena Muller nog aan ons kerkje toe.
De andere Dingeman van den Berg, een neef van de eerste, bekend als den dunnen Dies, zat ook in de kerkeraad en ook hij had een groot gezin, maar geen van al die kinderen en kleinkinderen behoren nog toe aan de Gereformeerde kerk.
Dan was er mijn opa Marinus Zoeter, in zijn gezin waren er dertien kinderen, waar van mijn moeder de jongste was, met hun aanhang waren ze allen Gereformeerd. Van hun familie ben ik nog alleen over, maar mijn kinderen en kleinkinderen vormen nu weer een nieuwe generatie.
Ook een jarenlang trouwe ouderling was broeder Johannes de Waal, ook genaamd Johannes van Maatje. Rustig ging hij zijn gang en wat was het altijd gezellig om er te komen, heel vaak ben ik er in huis geweest omdat zijn dochter Dirkje mijn vriendin was. Ze hadden een groot gezin maar ook van die familie is enkel de 90 jarige Dirkje van der Sluis- de Waal nog over. Alle andere kinderen en kleinkinderen zijn overleden of naar elders vertrokken, ja, zo gaat dat in het leven.
Vele uren heb ik als kind op de cathecesatie, en later op de meisjes- en vrouwenvereniging er door gebracht.
Later als vrouw van de koster heb ik er met mijn man (die bijna 20 jaar koster is geweest) vele uren in vertoefd en met lust en liefde hebben we samen dit werk in en voor de kerk gedaan en het is een stukje van ons leven geworden.
Na zijn overlijden in 1976 is mijn man in de consistorie kamer opgebaard en van uit zijn geliefd kerkje begraven. Wij als oudere mensen waren tevreden met het oude kerkje, ook toen het na de oorlog is verbouwd, want het was ons goed en vertrouwd.
Maar de jongere mensen van nu hebben andere plannen en ideeën. Zij vinden het goed zoals het nu is, ja, elke tijd heeft zijn eigen bekoring. Het is alleen te hopen dat er meer gebruik van de kerkdiensten zal worden gemaakt, als deze gehouden geworden. Het weinige kerkbezoek is ook een teken des tijds.
Uit herinnering aan de vroeger jaren opgeschreven, misschien aardig om te lezen voor het nageslacht, te weten zo was het vroeger in het kerkje an den diek (an den diek)
Jeugd- en kerkelijk leven
Zonder mankeren moest de jeugd elke week naar de vraagkerk of (cathecesatie), in de consistorie naast de kerk, daar was geen ontkomen aan. Je ging er heen als je de leeftijd van tien jaar had, tot de tijd dat je belijdenis deed (maar dat deed men niet altijd.)
We waren zo zwaar opgevoed dat veel jonge mensen er de moed niet toe bezaten.
We leerden de hele Heidelbergsche Catechismus uit het hoofd, elke week meestal één ‘Zondag’, later werd dat ‘Kort Begrip" dat leerde wat gemakkelijker.Elke week een uur vraagkerk was voor veel kinderen een straf, ten eerste moest je een stuk of zes vragen leren en die opzeggen, maar dat viel niet altijd mee en er werd nog wel eens gespiekt. De dominees waren daar niet zo over te spreken en moesten nogal eens op hun poot spelen. Maar de jeugd van toen waren evenals nu, echt geen lieverdjes en de dominee was maar wat blij als de vraagkerk afgelopen was en hij de deur op slot kon doen.
We moesten ook elke week voor school een psalmvers leren. Voor de kinderen die niet zo goed konden leren was dat een hele opgaaf, maar ook voor de ouders, want die zaten er flink achter dat het psalmversje goed geleerd werd. Als je zondags je vragen en versje goed kon, dan mocht je wat gaan lezen in een christelijk boek, maar niet in een krant of tijdschrift. Je mocht ook geen spelletjes doen, iets anders leren of schrijven, dat was allemaal zonde.
De zondagen waren eigenlijk maar sombere dagen, hoewel er in de meeste gezinnen veel gezongen werd bij een orgel. In later jaren gingen we wel eens als families op zondagavond bij elkaar zingen, dat was wel heel leuk.
Gereformeerde Meisjesvereniging
Uit die omgang als Gereformeerde mensen onder elkaar, is er ook eens een Jongelingsvereniging en later een Mannenvereniging voortgekomen, maar daar weet ik niet veel van, omdat beide verenigingen van het toneel zijn verdwenen. Wel besloten enkele meisjes in navolging van de Hervormde kerk, (waar twee meisjesverenigingen waren), daar ook eens aan te beginnen in 1924 werd de Gereformeerde Meisjesvereniging "Sursum Corda" opgericht.
Presidente werd Maria Muller, secretaresse was Maatje de Waal, penningmeesteresse was Angenie van den Berg en zelf werd ik Adriana (Jaan) Beekman, algemeen adjunct. Tot aan mijn trouwdag in 1929 was ik er lid van. Zondags om de veertien dagen kwamen we bijeen in de consistorie van twee tot vier uur. Om de beurt maakten we een inleiding en bespraken die dan op onze manier, bronnen mochten we van de Jongelingsvereniging gebruiken, maar die waren wel pittig (zware kost) hoe langer een inleiding was, hoe beter en mooier. Hoe lang de Meisjesvereniging bestaan heeft weet ik niet meer, omdat ik toen niet meer op Bruinisse woonde. Maar het in eenvoudigheid begonnen werk heeft zijn doel niet gemist en ging jaren later over in een Vrouwenvereniging.
Na de oorlog stichtte in april 1946 de Hervormde Vrouwen hun Vrouwenvereniging. In navolging deden wij dat in oktober 1947.
We begonnen met vijftien leden, waarvan het merendeel kwam uit de vroegere meisjesvereniging. Het was wel een beetje afwachten of het lukken zou, maar dat viel gelukkig erg mee.
Er werd die avond op 29 oktober 1947 besloten dat we als Vrouwenvereniging samen verder zouden gaan onder de door Jo Haeck gekozen naam: "Tot Arbeid Geroepen".
We moesten ook elke week voor school een psalmvers leren. Voor de kinderen die niet zo goed konden leren was dat een hele opgaaf, maar ook voor de ouders, want die zaten er flink achter dat het psalmversje goed geleerd werd. Als je zondags je vragen en versje goed kon, dan mocht je wat gaan lezen in een christelijk boek, maar niet in een krant of tijdschrift. Je mocht ook geen spelletjes doen, iets anders leren of schrijven, dat was allemaal zonde.
De zondagen waren eigenlijk maar sombere dagen, hoewel er in de meeste gezinnen veel gezongen werd bij een orgel. In later jaren gingen we wel eens als families op zondagavond bij elkaar zingen, dat was wel heel leuk.
Gereformeerde Meisjesvereniging
Uit die omgang als Gereformeerde mensen onder elkaar, is er ook eens een Jongelingsvereniging en later een Mannenvereniging voortgekomen, maar daar weet ik niet veel van, omdat beide verenigingen van het toneel zijn verdwenen. Wel besloten enkele meisjes in navolging van de Hervormde kerk, (waar twee meisjesverenigingen waren), daar ook eens aan te beginnen in 1924 werd de Gereformeerde Meisjesvereniging "Sursum Corda" opgericht.
Presidente werd Maria Muller, secretaresse was Maatje de Waal, penningmeesteresse was Angenie van den Berg en zelf werd ik Adriana (Jaan) Beekman, algemeen adjunct. Tot aan mijn trouwdag in 1929 was ik er lid van. Zondags om de veertien dagen kwamen we bijeen in de consistorie van twee tot vier uur. Om de beurt maakten we een inleiding en bespraken die dan op onze manier, bronnen mochten we van de Jongelingsvereniging gebruiken, maar die waren wel pittig (zware kost) hoe langer een inleiding was, hoe beter en mooier. Hoe lang de Meisjesvereniging bestaan heeft weet ik niet meer, omdat ik toen niet meer op Bruinisse woonde. Maar het in eenvoudigheid begonnen werk heeft zijn doel niet gemist en ging jaren later over in een Vrouwenvereniging.
Na de oorlog stichtte in april 1946 de Hervormde Vrouwen hun Vrouwenvereniging. In navolging deden wij dat in oktober 1947.
We begonnen met vijftien leden, waarvan het merendeel kwam uit de vroegere meisjesvereniging. Het was wel een beetje afwachten of het lukken zou, maar dat viel gelukkig erg mee.
Er werd die avond op 29 oktober 1947 besloten dat we als Vrouwenvereniging samen verder zouden gaan onder de door Jo Haeck gekozen naam: "Tot Arbeid Geroepen".
Een reisje naar Den Haag
Het bestuur werd gekozen met als presidente mevrouw Bremmer, 2e presidente ondergetekende Jaan Wiebrens-Beekman, secretaresse werd Angenie van den Berg, 2e secretaresse Jo Haeck en penningmeesteresse Pietje Muller-Hoogerheide en op deze wijze is de Gereformeerde Vrouwenvereniging tot stand gekomen.
Vele goede, leerzame en gezellige uren hebben we er in al die jaren meegemaakt. Vreugde en droefheid, ook zorgvolle tijden maakten we mee, maar we hielden het hoofd boven water.
De jonge vrouwen van toen, zijn nu intussen groot- en overgrootmoeders geworden en zit er weinig groei meer in de 45-jarige Gereformeerde Vrouwenvereniging "Tot Arbeid Geroepen", maar zij is toch nog steeds een levendige vereniging, waar iedereen graag naar toe gaat.
De dominees
Om dan maar met de dominees te beginnen, want die zijn er in de loop der jaren héél wat geweest, zoals te zien op het gedenkbord dat achter in de kerk hangt.
Vanaf Ds. de Jager heb ik ze allemaal gekend, maar één dominees echtpaar was er "een van ons" en dat waren Ds. en Mevrouw Bremmer. Wat waren dat beste en gezellige mensen, die erg veel van Bru hielden en hier hun laatste levens jaren doorbrachten en ook begraven zijn.
Toen ze als pas getrouwde mensen in 1924 of 1925 hier kwamen hebben wij als meisjes van de Meisjesvereniging de pastorie helpen schoon maken en inrichten. Omdat Mevrouw Bremmer eerst presidente van de Meisjesvereniging was en later van de Vrouwenvereniging, hadden wij als bestuursleden veel contact met haar.
Op onze verenigingsavonden, als het erg koud was in de consistorie, waren we kind in huis in de pastorie, alles kon en mocht bij haar en vele gezellige avonden hebben wij samen met elkaar beleefd. Jammer dat Mevrouw Bremmer die eens zo'n actief en medelevende dominees vrouw was, de laatste jaren van haar leven in het onbekende leefde, zodat ze nergens meer iets van af wist.
Wat hadden de dominees in die tijd een druk bezet leven. Elke zondag moesten zij twee keer preken. Door de week hielden ze vraagkerk en waren er de kerkenraadsvergaderingen, huis-en ziekenbezoek moest worden afgelegd, rouw- en trouwdiensten gehouden, kortom zij hadden een druk bezet leven.
Als je als gemeente een eigen dominee had, was die op de zomervakantie na een heel jaar ter beschikking van de gemeente.Vrije zondagen en ruilbeurten waren onbekend, enkel moesten zij zo nu en dan een vacaturebeurt gaan vervullen, op plaatsen waar geen dominee was.
Moest een dominee door het één of ander wel eens verstek laten gaan, dan was er leesdienst door een ouderling, maar een vreemde dominee kwam er naar mijn weten zelden.
Het gemeenteleven ebde rustig verder, met jarenlang dezelfde dominee en kerkenraad.
Je wist niet beter, niet alleen dominee en kerkenraad maakten de dienst uit, er waren ook nog zoveel andere mensen die met hun gaven en krachten op eigen wijze, deel hadden aan het goed functioneren van het kerkenlijk leven, dat was bijvoorbeeld: de voorzanger, de organist en de koster, allemaal mensen die er zijn moesten.
Huisbezoek
Eens per jaar kwam de dominee met een ouderling op huisbezoek. Dat was een zware avond, want ze vroegen dan het hemd van je lijf. Er werd dan ook nog wel eens naar een voorwendsel gezocht en de beste man moest maar eens op een andere avond komen.
Het was gebruikelijk dat de kinderen van het gezin er ook bij moesten zijn op zo’n avond. Nadat er eerst zoveel mogelijk over koetjes en kalfjes gepraat werd, kwam uiteindelijk toch het zware gesprek op de proppen, met als onherroepelijke vraag: hoe je er voor stond. Na die vraag was het zo stil als in een ei, en geen mens in de kamer zei er meer wat.
Ik kan me nog zo'n avond herinneren dat ouderling van der Wal aan mijn vader vroeg: en Beekman, hoe sta je er voor? dat mijn vader terug antwoordde: ja, dat kun je nu wel aan mij vragen, maar hoe sta je er zelf voor? Wat het antwoord van broeder van der Wal is geweest dat weet ik niet meer te vertellen.
De voorlezer
Naast dominee en kerkenraad was er ook elke week de voorlezer, een man die met zijn orgelspel de gemeentezang begeleidde. Hij was de man die voordat de kerkenraad binnen kwam er al was. Hij stond op een lessenaartje voor de vrouwenbanken, die toen in het midden van de kerk waren.
Als de gemeenteleden hun plaats hadden ingenomen en hun stil gebed gedaan hadden, gaf hij de eerste psalm op en onder het zingen daarvan kwam de kerkenraad met de dominee binnen en namen hun plaats in.
Hij had ook als taak 's morgens ‘De Wet’ (de tien geboden) en 's avonds De Twaalf Artikelen voor te lezen en verder het hoofdstuk waaruit de dominee preken zou.
Ik heb nooit anders gekend dan Jacob Haeck, met zijn machtig stemgeluid hij de gemeentezang Begeleidde. Wat werd er dan mooi en plechtig gezongen en er werd dan ook altijd gezegd: wat kunnen ze toch mooi zienge (zingen) onder den diek en dat was ook zo.
Over het algemeen werden er psalmen gezongen, maar ook wel de morgen of avondzang, of de tien geboden. Gezangen zingen was toen in Gereformeerde kringen uit den boze.
Maar niet alleen de voorzanger moest er zijn, een organist was ook nodig.
De organist
Het bestuur werd gekozen met als presidente mevrouw Bremmer, 2e presidente ondergetekende Jaan Wiebrens-Beekman, secretaresse werd Angenie van den Berg, 2e secretaresse Jo Haeck en penningmeesteresse Pietje Muller-Hoogerheide en op deze wijze is de Gereformeerde Vrouwenvereniging tot stand gekomen.
Vele goede, leerzame en gezellige uren hebben we er in al die jaren meegemaakt. Vreugde en droefheid, ook zorgvolle tijden maakten we mee, maar we hielden het hoofd boven water.
De jonge vrouwen van toen, zijn nu intussen groot- en overgrootmoeders geworden en zit er weinig groei meer in de 45-jarige Gereformeerde Vrouwenvereniging "Tot Arbeid Geroepen", maar zij is toch nog steeds een levendige vereniging, waar iedereen graag naar toe gaat.
De dominees
Om dan maar met de dominees te beginnen, want die zijn er in de loop der jaren héél wat geweest, zoals te zien op het gedenkbord dat achter in de kerk hangt.
Vanaf Ds. de Jager heb ik ze allemaal gekend, maar één dominees echtpaar was er "een van ons" en dat waren Ds. en Mevrouw Bremmer. Wat waren dat beste en gezellige mensen, die erg veel van Bru hielden en hier hun laatste levens jaren doorbrachten en ook begraven zijn.
Toen ze als pas getrouwde mensen in 1924 of 1925 hier kwamen hebben wij als meisjes van de Meisjesvereniging de pastorie helpen schoon maken en inrichten. Omdat Mevrouw Bremmer eerst presidente van de Meisjesvereniging was en later van de Vrouwenvereniging, hadden wij als bestuursleden veel contact met haar.
Op onze verenigingsavonden, als het erg koud was in de consistorie, waren we kind in huis in de pastorie, alles kon en mocht bij haar en vele gezellige avonden hebben wij samen met elkaar beleefd. Jammer dat Mevrouw Bremmer die eens zo'n actief en medelevende dominees vrouw was, de laatste jaren van haar leven in het onbekende leefde, zodat ze nergens meer iets van af wist.
Wat hadden de dominees in die tijd een druk bezet leven. Elke zondag moesten zij twee keer preken. Door de week hielden ze vraagkerk en waren er de kerkenraadsvergaderingen, huis-en ziekenbezoek moest worden afgelegd, rouw- en trouwdiensten gehouden, kortom zij hadden een druk bezet leven.
Als je als gemeente een eigen dominee had, was die op de zomervakantie na een heel jaar ter beschikking van de gemeente.Vrije zondagen en ruilbeurten waren onbekend, enkel moesten zij zo nu en dan een vacaturebeurt gaan vervullen, op plaatsen waar geen dominee was.
Moest een dominee door het één of ander wel eens verstek laten gaan, dan was er leesdienst door een ouderling, maar een vreemde dominee kwam er naar mijn weten zelden.
Het gemeenteleven ebde rustig verder, met jarenlang dezelfde dominee en kerkenraad.
Je wist niet beter, niet alleen dominee en kerkenraad maakten de dienst uit, er waren ook nog zoveel andere mensen die met hun gaven en krachten op eigen wijze, deel hadden aan het goed functioneren van het kerkenlijk leven, dat was bijvoorbeeld: de voorzanger, de organist en de koster, allemaal mensen die er zijn moesten.
Huisbezoek
Eens per jaar kwam de dominee met een ouderling op huisbezoek. Dat was een zware avond, want ze vroegen dan het hemd van je lijf. Er werd dan ook nog wel eens naar een voorwendsel gezocht en de beste man moest maar eens op een andere avond komen.
Het was gebruikelijk dat de kinderen van het gezin er ook bij moesten zijn op zo’n avond. Nadat er eerst zoveel mogelijk over koetjes en kalfjes gepraat werd, kwam uiteindelijk toch het zware gesprek op de proppen, met als onherroepelijke vraag: hoe je er voor stond. Na die vraag was het zo stil als in een ei, en geen mens in de kamer zei er meer wat.
Ik kan me nog zo'n avond herinneren dat ouderling van der Wal aan mijn vader vroeg: en Beekman, hoe sta je er voor? dat mijn vader terug antwoordde: ja, dat kun je nu wel aan mij vragen, maar hoe sta je er zelf voor? Wat het antwoord van broeder van der Wal is geweest dat weet ik niet meer te vertellen.
De voorlezer
Naast dominee en kerkenraad was er ook elke week de voorlezer, een man die met zijn orgelspel de gemeentezang begeleidde. Hij was de man die voordat de kerkenraad binnen kwam er al was. Hij stond op een lessenaartje voor de vrouwenbanken, die toen in het midden van de kerk waren.
Als de gemeenteleden hun plaats hadden ingenomen en hun stil gebed gedaan hadden, gaf hij de eerste psalm op en onder het zingen daarvan kwam de kerkenraad met de dominee binnen en namen hun plaats in.
Hij had ook als taak 's morgens ‘De Wet’ (de tien geboden) en 's avonds De Twaalf Artikelen voor te lezen en verder het hoofdstuk waaruit de dominee preken zou.
Ik heb nooit anders gekend dan Jacob Haeck, met zijn machtig stemgeluid hij de gemeentezang Begeleidde. Wat werd er dan mooi en plechtig gezongen en er werd dan ook altijd gezegd: wat kunnen ze toch mooi zienge (zingen) onder den diek en dat was ook zo.
Over het algemeen werden er psalmen gezongen, maar ook wel de morgen of avondzang, of de tien geboden. Gezangen zingen was toen in Gereformeerde kringen uit den boze.
Maar niet alleen de voorzanger moest er zijn, een organist was ook nodig.
De organist
Natuurlijk werd het gezang ook door een orgel begeleid. Organisten van toen waren maar heel gewone mensen diemeest door zelfstudie een orgel konden bespelen.
Jarenlang is het gedaan door mijn oom Jacob de Waal, een broer van ouderling Johannes de Waal, nadien waren het Gabriël de Waal en Johannes de Waal, Adrie van Engelen en ons aller bekende Mevrouw Abrahamse.
Maar ook die mensen hadden om goed werk te leveren weer hulp nodig in de vorm van een orgeltrapper, die het orgel van lucht moesten voorzien.
Meestal werd het door een jongen of man gedaan en jaren lang is dit gedaan door Johannes van den Ouden. Hij was ook een prima zanger en ondanks zijn handicap elke week trouw op zijn post. Ook deze mensen moesten elke week paraat zijn, zodat alles goed reilde en zeilde.
Jarenlang is het gedaan door mijn oom Jacob de Waal, een broer van ouderling Johannes de Waal, nadien waren het Gabriël de Waal en Johannes de Waal, Adrie van Engelen en ons aller bekende Mevrouw Abrahamse.
Maar ook die mensen hadden om goed werk te leveren weer hulp nodig in de vorm van een orgeltrapper, die het orgel van lucht moesten voorzien.
Meestal werd het door een jongen of man gedaan en jaren lang is dit gedaan door Johannes van den Ouden. Hij was ook een prima zanger en ondanks zijn handicap elke week trouw op zijn post. Ook deze mensen moesten elke week paraat zijn, zodat alles goed reilde en zeilde.